Financiële verordening

Financiële vorderingen gemeente Heerde 2019

Terug naar navigatie - Financiële vorderingen gemeente Heerde 2019

De raad van de gemeente Heerde 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 maart 2019; 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

gezien de adviezen van de commissie Samenleving;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Heerde 2019 (incl. 1e wijziging).


Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen


Artikel 1. Begripsbepaling
In deze verordening wordt verstaan onder:

- administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

- afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.


Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording


Artikel 2. Programma-indeling
1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat tenminste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

4. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra (niet verplichte) paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.


Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
1. De begroting en de jaarstukken zijn opgesteld en ingericht conform de geldende BBV-voorschriften.
 
2. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de lasten, baten en het saldo per taakveld weergegeven. 

3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet en de daarbij behorende kapitaallasten weergegeven. Bij de Perspectiefnota wordt een investeringsoverzicht op hoofdonderdelen opgenomen.

4. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.


Artikel 4. Kaders begroting
1. Het college stelt jaarlijks een Perspectiefnota op en biedt deze ter vaststelling aan de raad aan. 
De Perspectiefnota is kaderstellend voor de begroting en bevat tenminste:
•    het meerjarenperspectief;
•    per programma een uitwerking van de bij- en of aframingen en de ontwikkelingen voor de komende jaren;
•    Meerjareninvesteringsplan;
•    Financiële kaders.


2. In de begroting wordt jaarlijks een post Onvoorzien van € 50.000,- opgenomen. Het college is bevoegd hieruit overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten uit deze post te dekken tot € 10.000,- per gebeurtenis. Hiervoor wordt de raad bij de voorjaarsnota, najaarsnota en jaarstukken geïnformeerd. De post Onvoorzien wordt alleen gebruikt voor onvermijdbare en onvoorzienbare gebeurtenissen. 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma, algemene dekkingsmiddelen, overhead en van onvoorzien en van de taakvelden die hieraan zijn gekoppeld. 

2. De budgetten voor de onderhoudskosten gebouwen (niet zijnde de investeringen) mogen als één totaalbudget worden gezien. De eventuele verschuivingen tussen programma’s en producten worden geautoriseerd bij de eerstvolgende voorjaarsnota en najaarsnota.

3. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen zij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. 

4. Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma of de prioriteit, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid. 

5. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

6. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. 

Artikel 6. Tussentijdse rapportages
1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 4 maanden (voorjaarsnota) en de eerste 9 maanden (najaarsnota) van het lopende boekjaar.

2. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:
a.    De baten en de lasten per programma eventueel uitgesplitst naar taakvelden;
b.    Het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen eventueel uitgesplitst naar taakvelden;
c.    Een totaaloverzicht van de voorgestelde (budget en/of investering)mutaties en het nieuwe begrotingsresultaat;
d.    Een overzicht ‘moties’.

3. In de tussenrapportages worden in ieder geval afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van de programma’s, prioriteiten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000,- toegelicht.

Artikel 7. EMU-saldo
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting. 


Hoofdstuk 3. Financieel beleid


Artikel 8. Overhead
1. Voor de bepaling van de overheadkosten is als uitgangspunt het document ‘Hoofdlijnen vernieuwing BBV’ en de ‘notitie Overhead’ genomen.

2. Onder overhead wordt verstaan: alle kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces te weten:
a.    Huisvestingskosten (gemeentehuis, gemeentekantoor en gemeentewerf);
b.    Facilitaire zaken (portokosten, telefoonkosten, verzekeringskosten, abonnementen, kantoorartikelen etc.); 
c.    Automatiseringskosten;
d.    Salariskosten overheadpersoneel (leidinggevenden, personeel PIOFACH, juristen en Bestuurssecretariaat, lokaal beleid en cafetariamodel);
e.    Overige personeelskosten (opleidingskosten, reis- en verblijfskosten, werving & selectie, ARBO, OR, representatiekosten, mobiele telefoonkosten etc.).

3. Het overheadpercentage wordt bepaald door het totaal van de bij lid 2 genoemde overheadkosten te delen door het totaal van de apparaatskosten  en vervolgens te vermenigvuldigen met een factor 100 (afgerond op 2 decimalen).

4. Het overheadpercentage wordt jaarlijks bij de begroting vastgesteld en wordt opgenomen in de paragraaf Bedrijfsvoering van de programmabegroting.

5. Voor genoemde zaken in artikel 11 lid 6 worden niet alle overheadkosten meegeteld. 
Deze overheadkosten worden bepaald door het totaal van de bij lid 2 genoemde overheadkosten te nemen exclusief:
a.    Huisvestingskosten (gemeentewerf);
b.    Facilitaire zaken (verzekeringskosten);
d.  Salariskosten overheadpersoneel (lokaal beleid en cafetariamodel);
e.  Overige personeelskosten (opleidingskosten, reis- en verblijfskosten, werving 
     & selectie, ARBO, OR, representatiekosten, mobiele telefoonkosten etc.).

6. Dit afwijkende overheadpercentage wordt bepaald door het totaal van de bij lid 2 minus de bij lid 5 genoemde overheadkosten te delen door het totaal van de apparaatskosten en vervolgens te vermenigvuldigen met een factor 100 (afgerond op 2 decimalen).

7. De toeslagen voor de overhead worden bepaald door de onder lid 3 en lid 6 genoemde percentages te vermenigvuldigen met de afdelingsuurtarieven van de afdelingen die belast zijn met het primair proces in het desbetreffende begrotingsjaar. Deze afdelingsuurtarieven worden opgenomen in de paragraaf Bedrijfsvoering van de programmabegroting.


Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in 5 jaar afgeschreven.

2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

3. Voor het afschrijven van de materiële vaste activa met economisch nut worden de methodieken en termijnen gehanteerd zoals vermeld in de bijlage “Afschrijvingstabel” die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

4. Eenmaal per jaar, bij de Jaarrekening, wordt er gekeken of lopende investeringen kunnen worden afgesloten. Dit overzicht wordt opgenomen bij de jaarrekening. 

5. Investeringen ouder dan 2 jaren worden in principe afgesloten tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen. Het MT bepaalt in dit geval. 

6. Investeringen < dan € 100.000,- worden lineair afgeschreven; investeringen > dan 
€ 100.000,- worden afgeschreven op annuïteitenbasis.

7. Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze uitzonderingen worden altijd geactiveerd.

8. Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. Indien 

hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken, wordt het actief afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

9. Bij het bepalen van de afschrijvingskosten van gemeentelijke gebouwen mag rekening worden gehouden met een restwaarde. Deze restwaarde moet zijn bepaald door een erkend taxateur, tevens moet hiervoor een taxatierapport zijn opgesteld. 


Artikel 10. Reserves en voorzieningen
1. In de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de programma’s/producten plaats.

2. Het college biedt de raad tenminste eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:
a.    de vorming en besteding van reserves;
b.    de vorming en besteding van voorzieningen.

3. De toevoegingen aan, en onttrekkingen van, de reserve afvalstoffenheffing, reserve afkoopsommen onderhoud graven en voorziening riolering zijn respectievelijk in de jaarrekening verantwoorde overschotten of tekorten van de exploitatiesaldo’s van de hierbij behorende kostendekkende exploitaties. Deze hebben een verplicht bestedingskarakter uitsluitend voor de uitgaven van deze exploitaties.


Artikel 11. Kostprijsberekening
1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

3. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering, (kostendekkende) exploitatie of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

4. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead 

apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

5. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de Grondexploitatie wordt uitgegaan van het overheadpercentage zoals is bepaald in artikel 8 lid 2 en lid 3. De berekening van het overheadtarief is weergegeven in artikel 8 lid 7.

6. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostendekkende exploitaties reiniging, riolering en begraven en aan de kostprijs van rechten en heffingen en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van het overheadpercentage zoals is bepaald in artikel 8 lid 5 en lid 6. De berekening van het overheadtarief is weergegeven in artikel 8 lid 7.

7. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen (staat van opgenomen en langlopende geldleningen) op te tellen bij de begroting vooraf vastgestelde gecalculeerde rente van de financieringsbehoefte (geïnvesteerde / te investeren bedragen minus het eigen en vreemd vermogen), en dit vervolgens te delen door 1% van de totale (geraamde) investeringen.
 
8. Er wordt geen rentevergoeding (bespaarde rente) over de reserves en voorzieningen berekend.

9. In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.
   

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten
1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden, worden tenminste de geraamde kosten plus de geldende opslag voor de overhead in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang > € 5.000,- doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.
 
2. Bij het verstrekken van leningen, garanties of kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en/of derden worden tenminste de geraamde kosten plus de geldende opslag voor de overhead in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang > € 5.000,- doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening, garantie of kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
 

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen 
1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven die zijn opgenomen in de algemene legesverordening, verordening Onroerende zaakbelasting, verordening Precariobelasting, verordening Rioolheffing, verordening 

Afvalstoffenheffing, verordening Begrafenisrechten, verordening Toeristenbelasting, verordening Forensenbelasting, verordening Marktgelden, verordening gymnastieklokalen en verordening sportterreinen. 

2. Het college actualiseert jaarlijks bovengenoemde verordeningen en biedt deze ter vaststelling bij de raad aan. De oorspronkelijke verordening wordt, met inachtneming van alle wijzigingen, ingetrokken.


Artikel 14. Financieringsfunctie 
1. Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de richtlijnen en kaders in acht zoals opgenomen in de Wet fido en in het door de raad vastgestelde Treasurystatuut.

2. Het college biedt tenminste eens in de 4 jaar een geactualiseerd Treasurystatuut ter vaststelling aan de raad aan.


Hoofdstuk 4. Paragrafen


Artikel 15. Weerstandsvermogen & Risicobeheersing
1. In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. 


Artikel 16. Grondbeleid
1. In de paragraaf Grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college
 in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit 
begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Daarnaast:

2. Actualiseert het college tweemaal per jaar het MPG (Meerjaren Prognose Grondexploitaties) en biedt deze ter kennisgeving aan bij de raad.

2. Stelt het college tenminste eens in de 5 jaar een notitie Grondzaken op. De raad stelt deze notitie vast. 

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen
1. In de paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Daarnaast: 

2. Stelt het college tenminste eens in de 5 jaar onderhoudsplannen op voor openbaar groen, kunstwerken, speelvoorzieningen en wegenbeheer. De plannen geven het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en 
de kosten van het onderhoud. De raad stelt de kwaliteitsvisies van bovengenoemde onderhoudsplannen vast. 

3. Biedt het college tenminste eens in de 5 jaar het afvalwaterketenplan aan ter vaststelling aan de raad. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het afvalwaterketenplan vast.

4. Stelt het college tenminste eens in de 5 jaar een onderhoudsplan gebouwen op. De raad stelt dit plan vast.


Artikel 18. Verbonden partijen
1.  In de paragraaf Verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel van 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op.


Artikel 19. Lokale heffingen
1. In de paragraaf Lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.


Artikel 20. Financiering
In de paragraaf Financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.


Artikel 21. Bedrijfsvoering
In de paragraaf Bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. 

 

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer


Artikel 22. Administratie
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
a.    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;
b.    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;
c.    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;
d.    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid; 
e.    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en
f.    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.
g.    Het verschaffen van informatie aan derden zoals Provincie, Rijk, CBS, Belastingdienst en de gemeentelijke accountant.


Artikel 23. Financiële organisatie
Het college draagt zorgt voor:
a.    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen; 
b.    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden; 
c.    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten; 
d.    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie; 
e.    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen; 
f.    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de programma’s/producten/taakvelden;
g.    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten. Deze regels zijn door het college vastgelegd in de nota ‘inkoop en aanbestedingsbeleid’; 
h.    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en
i.    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan. 


Artikel 24. Interne controle
1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder 

b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

2. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de interne controlefunctie zijn vastgelegd in het interne controle statuut.


Hoofdstuk 6. Slotbepalingen


Artikel 25. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
De Financiële verordening gemeente Heerde 2017 (vastgesteld door de raad op 19 december 2017) wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2018.


Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking op 15 april 2019.
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Heerde 2019 (incl. 1e wijziging).

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 15 april 2019.

De voorzitter, 


De griffier, 

Afschrijftabel

Terug naar navigatie - Afschrijftabel

 
           

Omschrijving activa Afschrijvingstermijn
(in jaren)
Apparatuur / voorzieningen (roerend)
Container 10
Defibrillator 10
Kantoormachines 5
Kopieerapparaat 5
Schoonmaakmachines (sportvloeren) 10
Automatisering
Aggregaat noodstroom 10
Airco's 5
Beeldschermen 4
Desktops/laptops 4
I-pads 4
Printer 5
Overige hardware, waaronder centrale hardware 4
Software, waaronder software centrale systemen 4 á 7
Server 4
Straalverbinding 5
Straalmast 10
Bruggen
Aandrijving (mechanisch) 25
Aanleg bruggen beton/staal 60
Aanleg bruggen hout 25
Elektrische installaties 20
Epoxy deklaag 30
Remmingswerken bruggen 25
Renovatie bruggen beton/staal 30
Slagbomen 20
Stalen hangkabels 10
Gebouwen
Buitenkozijnen 25
Complete verbouwing / restauratie monumenten 25
Dakbedekking pannen 40
Dakbedekking plat dak 20
Dakbedekking rond dak 20
Fietsenstalling hout 10
Fietsenstalling steen 20
Gebouwen permanent (nieuwbouw vanaf 1-1-2009) 60
30
Gebouwen semipermanent
Grote verbouwingen (verlenging levensduur) 25
Houten onderkomens plantsoenen 10
Kleine verbouwingen 15
Loodsen / opslagplaatsen 20
Voegwerk 20
Gebouwen inrichting
Binnenzonwering 15
Bureaustoelen 8
Buitenzonwering 10
Inventaris / Meubilair 20
Scheidingswand (beweegbare wand) 10
Sportvloer 20
Toestellen gymzalen / sporthallen 20
Vloerbedekking 10
Gebouwen / technische voorzieningen (onroerend)
Brandblusinstallatie (sprinkler) 15
C.V. installaties 20
C.V. leidingen, radiatoren 40
Geluidsinstallaties 8
Keukenapparatuur 15
Leidingen etc. 25
Lift installaties 25
Lift besturing en deuren 15
Sanitair 20
Technische installaties (beveiliging/telefoon/ventilatie/ etc.) 10
Ventilatie en verwarming (airco) 10
Verlichting (incl. bedrading) 20
Waterleiding, riolering 40
Zonnepanelen 20
Openbaar groen, recreatieplassen begraafplaatsen speeltuinen
Aanleg / herinrichting plantsoenen / herplant bomen etc. 30
Banken / picknickplaatsen 10
Hekwerken 15
Renovatie speelplaatsen 15
Renovatie verhardingsstructuur begraafplaatsen 40
Speeltoestellen 10
Zandstranden, recreatieplassen aanleg / herinrichten 10
Rijdend materieel
Aanhangwagen 15
Aanhangwagen afzet containers 15
Bestelauto 8
Bladblazer 15
15
Bladwagen
Cirkelmaaier 10
Cultivator 15
Diamantboor 10
Grafdelfmachine 10
Gravely 10
Heftruck 15
Hogedrukreiniger 10
Keet, schaftwagen 15
Kettingzaag, boomfrees 5
Klepelmaaier (behorend bij tractor) 8
Maaier 5
Materieel wegen 5
Mini kipper 10
Motormaaier 5
Personenauto 8
Pick-up auto (enkele en dubbele cabine) 8
Reinigingswagen 10
Rigid camera 10
Rolbezem (behorend bij tractor) 8
Sneeuwploeg 15
Snipperwagen 15
Takkenversnipperaar 15
Tractor 8
Transportband 15
Voorlader (behorend bij tractor) 8
Vrachtauto 8
Wegenschaaf 15
Weiderol 15
Weidesleep 15
Zoutstrooier 15
Riolen en gemalen
Actualisatie GRP 5
Afkoppelen hemelwaterafvoer 45
Gemalen (gebouwen) 45
Installaties 15
Vrijvervalriolering 70
Rioolaanleg gebouwen 25
Persrioolleidingen 70
Sportparken en terreinen
Aanleg speelvelden, tennisvelden e.d. 25
Afrastering / ballenvangers 15
Beregeningsinstallatie 20
Drainage 20
Geluidsinstallatie 8
Herbelijnen kunststofbaan (atletiekbaan) 10
40
Kleedkamers
Kunstgrasveld (toplaag) 12
Kunstgrasveld (sporttechnische laag) 20
Kunstgrasveld (onderbouw) 40
Kunststofbaan (atletiekbaan) 25
Lichtinstallatie 25
Renovatie speelvelden 15
Toplagen verharding sportparken 20
Straatmeubilair en –verlichting en verkeersregulering
Armaturen en lichtmasten 20
Interlokale bewegwijzering 20
Rijwielklemmen en - blokken 10
Schakelkast verkeersregelinstallatie 10
Straatnaamborden 10
Verkeersborden 10
Verkeerslichtbakken 10
Verkeersregelinstallatie (compleet) 15
Verkeerszuilen 10
Wegwijzers 10
Wegen, straten en pleinen
Asfaltering / herbestrating / reconstructies 30
Bermverbetering buitengebied / grasbetonstenen 30
Fietspaden/wegen met betonverharding 40
Fietspaden/wegen met halfverharding (recreatief) 20
Kleine investeringen wegen 15
Parkeervoorzieningen 20
Rotondes 30

Toelichting op de artikelen

Terug naar navigatie - Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Begripsbepaling

Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 22 van de verordening.

Het begrip afdeling is gedefinieerd ten behoeve van de artikelen 22 en 23 van de verordening.

 

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

Het tweede lid regelt, dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

Het derde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf duurzaamheid.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per taakveld worden weergegeven.

In het derde lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

Het vierde lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

 

Artikel 4. Kaders begroting

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een perspectiefnota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of Voorjaarsnota.

Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichting gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid).

 

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (derde lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vijfde lid). Bij investeringen met een meerjarig karakter waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het vijfde lid ook, dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringskredieten.

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dus ook voor investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien.

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

Er is gekozen voor twee tussenrapportages, een voorjaarsnota (eerste vier maanden) en een najaarsnota (eerste negen maanden).

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Het derde lid bepaalt, welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten. Deze afwijking kunnen ook als een percentage worden gedefinieerd.

 

Artikel 7. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Artikel 8. Overhead

In dit artikel is een definitie gegeven van het begrip Overhead zoals deze door de gemeente is geïnterpreteerd. Tevens is in dit artikel weergegeven hoe het overheadpercentage en de opslag van de overhead wordt bepaald.

  

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

In dit artikel zijn nadere regels gesteld over de waardering en afschrijving van vaste activa.

 

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

Met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Daarmee vervalt ook de noodzaak de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de programma’s en producten toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college tenminste eens in de 5 jaar een geactualiseerde nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

In het derde lid is weergegeven dat de overschotten of tekorten die bij de kostendekkende exploitaties reiniging, riolering en begraven ontstaan worden toegevoegd aan c.q. onttrokken uit de desbetreffende reserve of voorziening.

 

Artikel 11. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de programma’s en producten. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op programma’s en producten van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 11 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend.

Het vierde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan de activiteiten die onder de vennootschapsbelastingplicht vallen, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-)kostenplaatsen te boeken.

Het vijfde lid geeft de toerekening van de overheadkosten aan voor de Grondexploitatie.

Het zesde lid geeft de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals reiniging, riolering en begraven, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

Het zevende lid handelt over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen, in het achtste lid is bepaald dat er geen rentevergoeding wordt berekend over de reserves en voorzieningen. Het elfde lid van artikel 12 bepaalt tenslotte, dat in de kostprijs van vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties geen rente over de inzet van reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Deze rente wordt door de rijksbelastingdienst niet als kosten geaccepteerd.

 

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien eencommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.

 

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 14 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Een gemeenteraad die ook voor andere rechten, leges en heffingen de tarieven jaarlijks wenst vast te stellen, kan het eerste lid met deze rechten, leges en heffingen uitbreiden. Het betekent, dat de bijbehorende verordeningen jaarlijks moeten worden herzien.

 

Artikel 14. Financieringsfunctie

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 14 geeft invulling aan deze plicht. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 22 van deze verordening.

Het tweede lid bepaalt, dat het college tenminste eens in de 5 jaar een geactualiseerd Treasurystatuut aan de raad aanbiedt.

 

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van de financiële verordening geeft hier invulling aan.

 

Artikel 15. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 16. Grondbeleid

In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf Grondbeleid in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

In het BBV staat in artikel 12, welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. Het tweede, derde en vierde lid bevatten bepalingen waaruit volgt, dat het college tenminste eens in de 5 jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt over respectievelijk het openbaar groen, kunstwerken, speelvoorzieningen, wegenbeheer, afvalwaterketenplan en gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor de toekomstige onderhoudsniveau’s vaststellen.

 

Artikel 18. Verbonden partijen

In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 19 Lokale heffingen

In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 20. Financiering

In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten.

  

Artikel 21. Bedrijfsvoering

In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 22. Administratie

Onder artikel 22 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

 

 Artikel 23. Financiële organisatie

Artikel 23 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

Artikel 23 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een Treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 24. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 23 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt, dat het college de verantwoordelijkheden en bevoegdheden vastlegt in een intern controle.

     

Artikel 25. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.

De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t.

Vanwege de wijzigingen van het BBV, gelden er andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 27 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen met maatschappelijk nut voor 2017 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

 

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

In dit artikel is in het eerste lid de ingangsdatum en in het tweede lid de nieuwe naam van de financiële verordening opgenomen.

 

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (eerste lid artikel 75 van de Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c van de Gemeentewet). De financiële verordening moet worden gepubliceerd.

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 van de Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 van de Gemeentewet (artikel 215 van de Gemeentewet).